top of page

Oefenvragen

Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen.

​

- Voltaire

Vraag 1:

Wat lag ten grondslag aan de Europese samenwerking?

​

A. vrede en voorspoed

B. Rijkdom en macht landen van Europa

C. Internationale handel en rijkdom

Vraag 2:

Welk beginsel van de EU is niet vastgelegd in de verdragen?

​

A. Loyale samenwerking

B. Subsidiariteitsbeginsel

C. Voorrang van het EU recht

Vraag 3:

Wat voor soort werking was sprake in Francovich arrest?

​

A. Verticale werking

B. Horizontale werking

C. Directe werking

Vraag 4:

Aan welke verkiezingen mag een EU-burger deelnemen?

​

A. Gemeenteraad en Europees parlement

B. Europees Parlement, gemeenteraad en parlement

C. Europees parlement en parlement

Vraag 5:

Waarom bemoeit de EU zich met mogelijke aantastingen van de rechtstaat in Polen en Hongarije?

​

A. Subsidiariteitsbeginsel

B. Waarde

C. Doelstellingen

Vraag 6:

Met welke landen is de Europese Unie ontstaan?

​

A. Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Nederland, België

B. Duitsland, Nederland, België, Frankrijk, Spanje, Luxemburg

C. België, Duitsland, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Italië

Vraag 7:

Welke beginselen worden niet genoemd in de verdragen?

​

a. Directe werking en voorrang

b. Directe werking

c. Attributie en voorrang

Vraag 8

Wat valt onder primair recht?

​

A. Verdragen, verordeningen en Handvest

B. Handvest en verdragen

C. Richtlijnen, rechtspraak en verdragen

Vraag 9:

Moeten hogere rechters altijd een prejudiciële vraag stellen?

​

A. Ja, hogere rechters moeten altijd een prejudiciële vraag stellen

B. Nee, hogere rechters hoeven niet altijd een prejudiciële vraag te stellen

C. Ja, hogere rechters moeten altijd een prejudiciële vraag stellen, maar er zijn drie uitzonderingen

Vraag 10:

Wat betekend acte clair?

​

A. Er bestaat geen twijfel omtrent de wijze waarop de gestelde vraag moet worden opgelost; de nationale rechter kan ervan afzien de prejudiciële vraag te stellen

B. Er is in het verleden een duidelijk antwoord op de vraag geformuleerd; de nationale rechter kan ervan afzien de prejudiciële vraag te stellen

C. De opgeworpen vraag is niet van belang

Vraag 11:

Wat zijn de vier vrijheden?

​

A. Vrij verkeer van goederen, vestiging, diensten en kapitaal

B. Vrij verkeer van de werknemers, vestiging, diensten en goederen

C. Vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal

Vraag 12:

In vergelijking met begin jaren vijftig kent de Europese samenwerking (nu: EU) heel wat meer lidstaten. Hoe wordt de toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU in de literatuur doorgaans genoemd?


a. Dit wordt wel de verbreding van de EU genoemd

b. Dit wordt wel de verdieping van de EU genoemd

c. Dit wordt wel de uitbreiding van de EU genoemd

Vraag 13:

Welke stelling ten aanzien van het beginsel van de rechtstreekse werking van het EU-recht is juist?


a. Dit beginsel is in de jaren zestig gecodificeerd in het huidige art. 30 VWEU

b. Dit beginsel is recentelijk als grondrecht in het Handvest van de grondrechten van de EU gecodificeerd

c. Dit beginsel is noch in de Verdragen noch in het Handvest gecodificeerd

Vraag 14:

Welke stelling ten aanzien van EU-rechtshandelingen is JUIST?


a. Verordeningen komen altijd tot stand door de gewone wetgevingsprocedure 

b. Richtlijnen komen nooit tot stand door de gewone wetgevingsprocedure

c. Verordeningen en richtlijnen komen vaak tot stand aan de hand van de gewone wetgevingsprocedure, maar soms ook via een bijzondere wetgevingsprocedure.

Vraag 15:

Waarin is het (historische) belang van het arrest Stauder gelegen?

​

a. In dit arrest werd door het Hof voor het eerst de leer van de wederzijdse erkenning geïntroduceerd 

b. In dit arrest werden door het Hof voor het eerst de fundamentele rechten in het EU-recht geïntroduceerd

c. In dit arrest werd door het Hof voor het eerst het Burgerschap van de Unie geïntroduceerd.

Vraag 16:

Hugo Willems heeft in Nederland een bedrijfje waarin hij met een aantal werknemers oude meubels repareert. Hij merkt, dat er ook in Duitsland grote interesse hiervoor is en besluit in de buurt van Aken een tweede werkplaats te openen, waarvoor hij lokale vakmensen in dienst neemt. Wat is juist?


a. De bovenstaande casus valt onder het vrij verkeer van diensten 

b. De bovenstaande casus valt onder het recht van vrij vestiging

c. De bovenstaande casus valt onder het vrij verkeer van werknemers.

Vraag 17:

Welke stelling met betrekking tot art. 102 VWEU is juist?


a. Uit dit artikel blijkt, dat reeds het hebben van een economische machtspositie strijdig is met het EU-recht 

b. Uit dit artikel blijkt, dat hierbij het vereiste van intra-communautaire handel geen enkel rol speelt 

c. Uit dit artikel blijkt dat het hebben van een economische machtspositie op zich niet strijdig is met het EU-recht, maar het misbruik maken hiervan wel

Oefenvragen: Services
bottom of page